Sommige elementen achtervolgen onze verbeelding, maar geen enkel blijft zo hardnekkig gloeien als vuur. Sinds de mythen van de oude Grieken draagt vuur een dubbel gezicht. Hephaistos, de kreupele smid van de goden, smeedde met vuur niet alleen wapens en kronen, maar ook zijn eigen lot. Vuur schiep, maar brandde tegelijk.

Vandaag zien we datzelfde vuur opnieuw opdoemen, niet in mythes, maar in satellietbeelden: bosbranden in Canada, Griekenland, Californië. Hectares verdwijnen onder een hemel die rood kleurt als staal in een oven. Nooit eerder was vuur zo aanwezig, zo allesverslindend en toch zo ongrijpbaar. In onze moderne wereld, die zichzelf efficiënt en koel waant, is vuur opnieuw een gesprekspartner geworden.

Villa Empain, met haar marmeren vloeren en serene symmetrie, lijkt aanvankelijk een onwaarschijnlijke plek om dat gesprek te voeren. Geen rook, geen wind, geen vlammen. Maar de tentoonstelling Fire toont hoe vuur, zelfs zonder hitte, kan spreken. Hier hangt het niet in de lucht, het ademt in beelden. Het knispert niet, maar fluistert in as, in roet, in verkoolde overblijfselen. Kunstenaars van verschillende generaties – van Yves Klein tot Claudio Parmiggiani, van Bill Viola tot Joris Van de Moortel – brengen een element dat we dachten te kennen terug naar zijn meest filosofische staat: het moment tussen verschijning en verdwijnen.

© Silvia Cappellari

De eerste confrontatie is niet met een vlam, maar met haar echo in porselein. Jiana Kim heeft hier haar monumentale Red Fire of Life opgebouwd, een wolk van meer dan tweeduizend rode fragmenten die zich als een opwaartse beweging door de hal slingert. Een verstilde werveling, alsof een vlam bedachtzaam is geworden en besloten heeft om even in de tijd te blijven hangen. Er zit in die choreografie iets van de Dansaekhwa-traditie, de monochrome discipline uit haar thuisland die het gebaar tot meditatie herleidt; rood in rood, vuur in vuur, tot enkel nog de trilling overblijft van wat wil opstijgen.

En nog vóór je gedachten terugzakken naar de grond, word je doorgetrokken naar de Salons ernaast, waar Joris Van de Moortel een ander soort vuur ontketent. Niet het stijgende, etherische van Kim, maar een aardse, rauwe energie die zich voedt aan rituelen, glas, rook, de blijvende geur van atelierstof. Zijn The 7 Sacraments / Elements for a performance, the day staat daar als een hedendaagse tegenhanger van Rogier van der Weydens beroemde drieluik: een opgesteld universum van glasramen, spiegels, lampen, was, aarde, witte verf, vuur en zelfs vandalisme. Alsof elke materie onder zijn handen een sacrament wordt, een liturgie van het stoffelijke. Van de Moortel laat het element vuur niet zweven; hij legt het bloot, laat het knarsen, dwingt het in een vorm die altijd nét op barsten staat.

Samen vormen Kim en Van de Moortel in deze benedenruimte een soort tweestemmige ouverture: de ene een vlam die zich uitstrekt naar het verticale, de andere een vuur dat in het horizontale blijft woelen; de ene meditatief, bijna ademend; de andere ritmisch, bijna percussief. Het is alsof de tentoonstelling op deze manier haar eerste vraag stelt: Is vuur iets dat je ziet, of iets dat je hoort? Of is het iets dat door je heen beweegt, zonder zich te laten begrijpen?

Vanuit die dubbele aanzet – de verstilling van porselein en de ritmiek van verbrande materialen – begint de expo zich langzaam te ontvouwen. Je voelt hoe het element zich in lagen afwikkelt, van de trage gloed van ontstaan tot de onrustige vibraties waarmee mens en vuur elkaar eeuwenlang hebben aangesproken.

Hier begint het licht pas echt te ademen.

Op de eerste verdieping opent de eerste ruimte als een vertraagde dageraad, een plaats waar het vuur nog niet weet dat het vuur is. Michiko Van de Velde’s Aurora toont geen vlam maar een horizon die zich almaar uitrekt in tinten geel en roze, alsof het licht zijn eigen geboorte herkauwt, nog onzeker over zijn intensiteit. De gids beschrijft het als “de lucht bij dageraad, vlak vóór het moment waarop de blik op de horizon volledig wordt overspoeld”, en inderdaad, deze werken tonen een nog ongeboren vurigheid. Je denkt terug aan ochtenden waarin de wereld al klaarwakker lijkt terwijl jij nog in een soort halfslaap verkeert, dat vreemde interval waarin je nog gelooft dat de dingen zacht kunnen zijn.

En toch – ergens in de kleur, in de trilling van het materiaal – sluimert het besef dat elk licht ook een vlam is die zich nog moet tonen, dat elke dageraad de kiem draagt van haar eigen verbranding. Fabrice Samyn bevestigt dat vermoeden in zijn brandende zon op geschuurd hout, een teken dat licht niet neutraal is maar het residu van een verre explosie. In deze eerste zaal wordt vuur nog niet getoond als fenomeen, maar als oergevoel: het vermoeden dat schoonheid ook gevaar is, dat het wonder zich altijd in de nabijheid van zijn eigen vernietiging ophoudt.

Michiko Van de Velde , Aurora , 2025
© Silvia Cappellari – Houtsnede op doek, inkt en zeep

Het huiselijke gevaar

Van daaruit glijdt de tentoonstelling haast ongemerkt in het domein van het huiselijke, alsof het element, nu eenmaal ontwaakt, zich herinnert hoe dicht het onze levens doorkruist. De Schermzaal toont lucifers, haarden, ketels, maar niets hiervan is geruststellend. Het zijn objecten die zich aan je opdringen als herinneringen die te lang verborgen zaten. Raymond Hains’ oversized luciferdoosje is minder een gebruiksvoorwerp dan een geladen symbool, waarin je de knettering bijna hoort nog voor er vuur is. Marcel Broodthaers plaatst een ketel die niet meer fluit, een stille verwijzing naar wat avoir betekent wanneer de inhoud je ontglipt. En Wim Delvoye’s gasflessen, die ooit bescherming boden in de keuken of op de werkvloer, liggen daar als slapende dieren waarvan je niet weet of ze dromen of dreigen.

Dit deel van de expo toont op subtiele wijze hoe het vuur dat wij dachten te beheersen altijd een schaduw met zich meedroeg. Alsof warmte nooit volledig van dreiging te scheiden valt. Het is hier dat de bezoeker het dichtst bij zijn eigen geschiedenis komt, bij de haardmomenten, de kamers waar licht en risico ongemerkt samenvloeiden. Het huiselijke vuur dat door de mens getemd is, blijkt steeds een dubbele inslag te dragen: het verwarmt, ja, maar het fluistert ook dat alles verliezen slechts één vlammetje vergt.

Het lichaam en de last van hitte

En dan, bijna abrupt maar toch logisch voortvloeiend uit dat zachte gevaar, betreed je de sfeer waarin vuur een geestelijke verschijning wordt. In de Blauwe Badkamer lijkt de lucht zelf te branden in een zuivere vorm van wanhoop of hoop. De twee zijn hier niet te onderscheiden. Lucian Moriyama’s Hell wordt in de gids omschreven als een klein drieluik waarin enkel de hel verschijnt, zonder de troost van heil of redding . Het is alsof het werk je aankijkt en vraagt welke hel jij nodig hebt om te bijten in de wereld daarbuiten. Jean-Michel Alberola spant een blauwe neonlijn, een draad van verwachting of wanhoop: L’espérance à un fil. Je voelt hoe fragiel die draad is, hoe dun een vonk moet zijn om van hoop een brand te maken. In deze zaal wordt vuur symbolisch, een metaforisch gloeden dat verwijst naar rituelen, naar eeuwen van gebeden, brandstapels, mythes.

Het vuur wordt hier zo oud als beschaving. Je voelt in je lijf hoe generaties voor jou het element hebben aangezien voor goddelijke nabijheid of voor goddelijke straf. Het zijn kamers waar de warmte subtieler wordt, bijna klankloos, alsof je een kathedraal betreedt waarin men de kaarsen net heeft gedoofd.

Toch laat de tentoonstelling het daar niet bij. Ze duwt je verder, recht naar het gebied waar vuur opnieuw lichaam wordt. In de Gastenkamer zie je hoe kunst het moment vasthoudt waarin de mens door vlammen wordt aangeraakt – zonder de mens te reduceren tot slachtoffer. Xie Lei schildert een figuur die niet brandt van buitenaf, maar van binnenuit; zijn huid lijkt licht te worden, alsof de mens zelf tot lichtbron is verworden. Thu Van Tran brengt rookwolken binnen als herinnering aan chemische wreedheid, als echo van oorlog en koloniale littekens.

Bill Viola’s Martyrs (Fire) toont een lichaam dat overeind blijft in de verticaal opstijgende hitte; het is een beeld dat zich in je netvlies kerft zoals alleen rituelen dat kunnen. Hier wordt vuur moreel, existentieel. Het dwingt je na te denken over wat het betekent om te blijven staan in een wereld die voortdurend in brand lijkt te staan. Je voelt dat deze werken niet enkel schoonheid nastreven, maar getuigenis, een soort morele urgentie die je als bezoeker niet ongemerkt kan passeren.

As die weigert te verdwijnen

Uit die intensiteit ontstaat bijna vanzelf het politieke vuur. In de Nachthal is de lucht anders: ze lijkt geladen met het gewicht van stemloze schreeuwen. Ali Cherri schrijft met lucifers de zin “Je ne suis pas pyromane” . Het is een ontkenning die slechts geloofwaardig is omdat ze tegelijk een aanklacht is: de lucifers dragen hun geschiedenis, hun emblematische kracht. Ze verwijzen naar wat mensen doen wanneer geen enkel ander middel van protest hen meer rest. Mounir Fatmi toont beelden waarin vuur niet langer een natuurkracht is, maar een machtsinstrument – de pyromanie van naties, de systematische verbranding van levens, herinneringen, overtuigingen.

Je beseft dat vuur niet alleen fysieke warmte is, maar ook ideologisch residu, dat het element in onze geschiedenis meer tranen heeft losgemaakt dan welk ritueel ook. En toch is er, in die donkere zaal, iets van verlichting: het besef dat kunst de vlammen niet dooft, maar ze herinterpreteert, ze lessend maakt zonder ze te verzwakken.

Wanneer de tentoonstelling vervolgens overschakelt naar vuur als artistiek instrument, keert een onverwachte rust terug. In de zalen waar Otto Piene, Jef Verheyen en Claudio Parmiggiani hun rooksporen achterlaten, lijkt vuur bijna teder te worden. De werken spreken van een intimiteit tussen kunstenaar en element, alsof beide partijen instemden met een tijdelijke wapenstilstand. Parmiggiani toont “negatieve sporen”, afdrukken van wat ooit aanwezig was maar nu door rook is omgezet in herinnering . Vuur wordt hier een penseel dat zijn eigen logica volgt, een vorm van samenwerking met het toeval. Uiteindelijk is dat misschien de meest menselijke relatie tot het element: het toelaten en begrenzen, het geduld om te wachten tot de rook zijn verhaal achterlaat zonder alles te vernietigen. Hier, tussen de schroeiplekken, voel je de nabijheid van het atelier, van handen die voorzichtig bewegen rond iets wat altijd te dicht bij gevaar balanceert.

Claudio Parmiggiani , Senza titolo , 2023 – Rook en roet op paneel

En dan, als een onverwachte epiloog, verschijnt het na-vuur. De Badkamer van Mevrouw is een plek waar as niet doods is, maar kiem. Catherine Gfeller toont landschappen waarin het vuur net is verdwenen, en toch al sporen van nieuw leven draagt; haar werk wordt in de gids omschreven als een zoektocht naar wat het vuur “heeft weggenomen” en tegelijk laat terugkeren als stille veerkracht . Pascal Convert sluit die gedachte perfect aan in zijn glazen bibliotheek vol verbrande boeken: een zuurstofloos monument, een stille vraag naar wat herinnering betekent wanneer de materie zelf al verdwenen is.

Asya Marakulina toont huizen die verdwenen zijn maar blijven bestaan in hun muurrestanten, contouren, verweesde schoorstenen. De brand heeft niet gewist, maar hertekend. Dat is misschien wel de kern van alles wat Fire wil tonen: dat vernietiging nooit volledig is, dat elk einde een vorm van doorgeven is, dat as een manier is waarop tijd zich opnieuw inschrijft in de wereld.

Pascal Convert, Bibliothèque, 232 livres , 2018
© Silvia Cappellari – Verlorenboekmethode kristallisatie, glas – 232 boeken, Glasmaker Olivier Juteau

Wanneer je tenslotte de Villa Empain verlaat, lijkt de lucht helder, ongevaarlijk zelfs. Maar er is iets anders: een trage gloed, een innerlijk rood dat je niet kan plaatsen. Alsof de kamers, de werken, de rooksporen zich ergens achter je ribbenkast hebben vastgezet. Fire is geen tentoonstelling die je vlammen toont; het is een parcours door de manieren waarop mensen hun eigen vurigheid, hun angst, hun geschiedenis, hun verlangen vormgeven in licht, as en rook. Je loopt naar buiten zoals je soms uit een herinnering stapt: met het gevoel dat iets in jou brandt dat niemand anders kan zien, iets dat niet vernietigt maar zacht gloeit, koppig weigert te verdwijnen.

Vuur is, in deze tentoonstelling, geen element maar een geheugen. En jij, ongewild, wordt de drager ervan.

Praktische informatie
De tentoonstelling is open:
Vanaf 25 september 2025 tot 1 maart 2026
Van dinsdag tot zondag, van 11 uur tot 18 uur
De Boghossianstichting is uitzonderlijk gesloten op
25 december 2025 et 1 januari 2026


Ontdek meer van Kunstflaneur.be

Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.

Ontdek meer van Kunstflaneur.be

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder