
De buren hebben kippen. Kippen weten niet dat het zondag is. Ze kakelen alle dagen van de week even vrolijk als in het weekend. In de week maak ik ze wakker. In het weekend nemen ze wraak, een zoete wraak die ervoor zorgt dat ik reeds vroeg op pad ben naar mijn favoriete park: het Middelheim. Tussen de beelden en het groen kom ik tot culturele rust.
De straten hebben de loden hitte nog niet omhelst. Berchem is een lome ontwaker. Ter hoogte van de Rysheuvelstraat trekt een ruiker mijn aandacht. Druppels op de stoep doen vermoeden dat de bloemen recent zijn achtergelaten. Een verlegen aanbidder? Een vergeefse poging om iets goed te maken? ‘Eenzaam boeketje op zondag 23/06’, meen ik te lezen. ‘Neem me mee en geniet van mij.’ Met een ruiker bloemen naar het (beelden)park. Het is eens iets anders.
Het bijhorende kaartje verzoekt me om te laten weten waar de ruiker beland is. Ik droom even weg naar de tientallen ballons die ik in mijn jeugd opgelaten heb. Nooit heb ik een antwoord gekregen op dezelfde vraag. Wellicht had ik pech en dreef de oostenwind mijn vliedende vriend naar de Noordzee waar hij roemloos vocht tegen de golven. Of vloog hij naar het noorden en belemmerden hoge posttarieven dat de eerlijke vinder mij een antwoord terugstuurde? Neen, deze ruiker krijgt niet alleen een plaats in mijn woning, hij zal de volgende uren ook een prominente aanwezige worden in de beeldentuin. In een picareske bui negeer ik de bordjes die me aanmanen om de beelden niet aan te raken. In feite doe ik het ook niet, overtuig ik mezelf. Het zijn bloemen die de beelden beroeren. En het is de combinatie van beeld en bloem die mij beroert.

‘April is the cruellest month’, dichtte T.S. Eliot in zijn Waste Land. Hier is April echter een lieftallige dame die wacht op een ruiker. Haar hoed hult haar hoofd in een verlegen schaduw. Toch aanvaardt ze mijn bloemen in stilte. Glimlacht ze plots, of is het de schaduw die me voor de gek houdt?

Dialoog. Zo heet het werk van Albert Szukalski. Vroeger had ik schrik van de beelden. Lege hulzen die me deden denken aan de eindigheid van het leven. De link met het nabijgelegen ziekenhuis kan niet treffender uitgebeeld worden. De bloemen kleuren het doodse wit, nodigen uit. Het is niet langer een koffietafel van de dood, maar een trouwtafereel waarbij bruid en bruidegom net aan de openingsdans begonnen zijn.

Het is nog rustig om het Mikaterras. In de namiddag zal het idyllische plaatje er anders uitzien. Nu merk ik vooral boeken en honden op. Hondenwandelaars zijn meestal met twee. Lezers zijn alleen. Verdiept in woorden, draaien ze traag de pagina’s van hun boek om. De dorstige mens wordt gelaafd met een verse huiscreatie. De bloemen krijgen ook dorst. De vochtige stengels van daarstraks snakken opnieuw naar water: een verlangen dat ingelost wordt zodra ik thuis ben.