Sinds vier jaar trekt het Cultureel Centrum Hasselt (CCHA) volop de kaart van de lens-based media, een marketingterm waarachter de meer timidere fotografie en videokunst schuilgaan. “Sinds de opkomst van de smartphone heeft iedereen zich uitgeroepen tot fotograaf, waardoor het vandaag de dag niet evident is om zich als fotograaf in de kunstwereld te begeven”,lees ik in het openingswoord van directeur Gerhard Verhaille. In de eerste van drie groepstentoonstelling gaan drie fotografen de uitdaging aan en bewijzen dat de stelling niet klopt.
Het is druk tijdens de opening van de tentoonstelling. Zonnestralen dringen genadeloos de glazen cultuurtempel binnen en voegen hun eigen licht- en schaduwaccenten toe aan de tentoongestelde werken. Het is dan ook de perfecte temperatuur om de werken van Malou Swinnen te bewonderen die zich op de eerste verdieping bevinden. Met haar Gezicht van de Tango (‘la cara del tango’) doet Swinnen waar ze goed in is. Ze laat zich onderdompelen in de wereld van de Argentijnse dans. Geen actiefoto’s van swingende passiekoppels, maar 22 ingetogen – haast melancholische – zwart-wit portretten van beroemde tangodansers uit Buenos Aires die de club Tango Brujo in Hasselt gedurende de voorbije 10 jaar bezochten. Haar beelden tonen de vrouw/man achter de dans. Nergens een verwijzing naar de dans zelf, tenzij de feestelijke kledij. De geportretteerden kijken rechtstreeks in de lens, met een haast trotse blik. Wie tijd neemt om stil te staan bij de werken, kan zich niet van het gevoel ontdoen dat de kijker de bekekene wordt. Met La cara del tango treedt Swinnen voor de eerste keer naar buiten met dit nieuwe werk.

Eenzelfde gevoel van verwarring treedt op bij Interludium van Karin Borghouts. In deze cyclus toont de fotografe musea en kunstgalerijen tussen twee tentoonstellingen. De ruimtes zijn leeg en naakt. De nadruk ligt plots op wat altijd aanwezig is, maar zelden de aandacht trekt: de ruimte zelf. De parafrase van een versregel uit Nijhoffs Awater dringt zich op: “kijk maar, er staat niet (meer) wat er staat.” Borghouts fotografeert de leegte die achterblijft.

Het grootste gedeelte van de tentoonstelling wordt ingenomen door Lisa de Boeck en Marilène Coolens, dochter en moeder die door het kunstleven gaan als memymom (let op het ontbreken van de hoofdletter om zeker geen ongelijkheid te benadrukken). Deze familiale synergie vindt haar oorsprong in het begin van de jaren 90 wanneer Jo De Boeck en zijn echtgenote Marilène Coolens hun drie kinderen aansporen tot creativiteit en spel. Met haar analoge camera legt Coolens tientallen verkleedpartijtjes op de gevoelige plaat vast. Dochter Lisa blijkt een perfect onderwerp te worden met de verschillende personages die ze doorheen de jaren uitbeeldt. Lisa omschrijft zichzelf al lachend als kat die heel precies wist wat ze moest doen om een schoteltje melk te krijgen.
De duizenden analoge foto’s die Marilène tussen 1990 en 2003 maakte en die onderdeel vormen van The Umbilical Vein (1990-2003), tonen de toeschouwer hoe Lisa van een verlegen kind opgroeit tot een zelfbewuste jonge vrouw. Nochtans willen de beelden op geen enkel verhullen dat een en ander in scène gezet is. De prominent aanwezige lippenstift, de pruik en hoge hakken zijn geen attributen die je bij een kind verwacht. De omgeving is bewust vaag gehouden. In Nothing is what it seems (1993) zien we Lisa in een rood kleedje tussen dito gordijnen. Ze staart weg van de lens. De witte huid vormt een schril contrast met anonieme omgeving.

In een tweede periode die de naam The Digital Decade (2010-2015) meekreeg, verschuift de focus van het tweetal. In de eerste plaats komt de nadruk te liggen op het digitale beeld en vanaf nu treedt moeder Marilène van achter de lens weg om bij momenten zelf het onderwerp van de foto -hetzij dan wel meestal in anonimiteit gehuld – te worden. In Brûlant secret leest de toeschouwer mee over haar schouder in Stefan Zweigs gelijknamige novelle.

Ook de omgeving verandert. De anonieme mise-en-scène uit The Umbilical Vein maakt plaats voor meer herkenbare locaties zoals een slaapkamer, een tuin, een begraafplaats. Het tweetal experimenteert ook verder met de mogelijkheden van digitale beeldmanipulatie waardoor Lisa in Whodunnit (The Bedroom) uit 2012 meerdere malen aanwezig is in eenzelfde foto.

Ondertussen tast het creatieve duo verder de grenzen van de creativiteit af met de cyclus Somewhere under the Rainbow (2016-2021). In preview toont het CCHA een selectie foto’s waarbij memymom nog verder de grenzen van de iconografie en inhoud aftast. De beelden zijn duidelijk in scène gezet, maar dat waren ze in The Umbilical Vein ook. Maar hier krijg je als toeschouwer het (benauwende) gevoel dat het totaalbeeld je ontsnapt, dat je een belangrijk detail over het hoofd ziet of dat de combinatie van beelden verwarring oproept. In Mes années soixante (2015) poseert Lisa in een kort kleedje dat haar moeder wellicht in die periode werkelijk gedragen heeft.

Of wat te denken van de ‘toevallige’ ontmoeting tussen moeder en dochter in Louise Gallery waar de tegenstellingen niet te missen zijn: zwart versus wit, stijgen en dalen, licht en donker, verleidelijk en discreet.

De fotografie van Swinnen, Borghouts en memymom hebben een ding gemeen: ze vergen tijd om gelezen te worden. Er zal altijd wel een detail zijn dat aan de aandacht dreigt te ontsnappen en daarom blijven we kijken en ons afvragen wat er echt aan de hand is. En dat is de reden waarom – in deze tijden van de smartphone – iedereen zich wel geroepen voelt om fotograaf te worden, maar dat fotografie meer is dan alleen maar een beeld vastleggen.
Met deze eerste cyclus van LENS-BASED MEDIA, die loopt van 22 september tot 24 november, heeft het CCHA alvast een sterke trilogie op poten gezet die zeker een bezoek meer dan waard is.