Harry Martinson – Strandgeruis

GESCHRIFTEN DIE DE DAUWDRUPPEL VANGEN EN DE KOSMOS WEERSPIEGELEN

martinson-harryJosé Saramago, Octavio Paz, Günter Grass, J.M. Coetzee en Harry Martinson. Als je iemand het verband tussen deze schrijvers zou vragen, zullen slechts weinigen het woord ‘Nobelprijswinnaars’ laten vallen. Harry Martinson is een onbekende eend in de literaire bijt. Nochtans won deze Zweedse auteur in 1974 de Nobelprijs, maar moest hem wel delen met zijn landgenoot Eyvind Johnson. In 2006 vertaalde Anke van den Bremt een aantal van zijn gedichten naar het Nederlands. Uitgeverij P brengt met deze bloemlezing een mooie ode aan de dichter die te weinig bekend is in dit taalgebied.
Harry Martinson wordt in 1904 geboren in het stadje Jämshög in het zuiden van Zweden. Hij is de vijfde van zeven kinderen, de enige jongen tussen zes meisjes. Hij is nog geen tien jaar oud als zijn vader op zee omkomt. Zijn moeder, Betty, ziet een leven met zeven opgroeiende kinderen niet zitten en trekt er onderuit naar Portland (Amerika). Voor de kinderen Martinson breekt een harde periode van pleeggezinnen aan. De weeskinderen worden als dagloners verhuurd aan de lokale boerenbevolking om op het veld te helpen. In de romans Nässlorna blomma (Netels in bloei,1935) en Vägen ut (Uitweg, 1935), die uitgroeien tot enkele van de mooiste, maar ook hardste, jeugdschilderingen uit de Zweedse literatuur, beschrijft Martinson onverbloemd deze harde en vernederende levensomstandigheden. De nadruk ligt in deze boeken echter niet op verbittering of medelijden. Het is een boek over schuldgevoelens en angst voor de toekomst, maar vooral ook over een queeste om de wereld te doorgronden.
Om zijn troosteloze bestaan te ontvluchten, monstert Harry op 15-jarige leeftijd aan als stoker op de lange omvaart. Hij treedt hiermee in de voetsporen van beroemde schrijvers als Herman Melville en Joseph Conrad. Meer dan zeven jaar brengt hij aan boord door en doorkruist als stoker, dekmatroos en manusje-van-alles India en Zuid-Amerika. De neerslag van deze spannende periode verhaalt hij in zijn autobiografische romans Resor utan mål (Doelloze Reizen, 1932) en Kap Farväl (Kaap Vaarwel,1934).
In 1927 wordt hij getroffen door een longziekte die hem verplicht afscheid te nemen van de zee. Hij zwerft een tijdje rond in Stockholm en schrijft zijn eerste gedichten waarmee hij de redacties van de lokale kranten bestookt. In datzelfde jaar leert hij Helga (Moa) Johansson kennen, die naast haar werk op de boerderij ook een literaire carrière nastreeft. In 1928 trekt hij bij haar in op de boerderij te Sörmland en een jaartje later trouwen ze. Voor het eerst in zijn leven kent Martinson een beetje stabiliteit.

1929 is een belangrijk jaar voor de Zweedse literatuur. In dat jaar verschijnt de verzamelbundel Fem Unga (Vijf Jongeren). De vijf dichters die aan de bundel meewerken (Arthur Lundkvist, Erik Asklund, Joseph Kjellgren, Gustav Sandgren en Harry Martinson) hebben geen gezamenlijk programma, maar met hun poëzie luidden ze het begin in van het Zweedse modernisme, bekend onder de noemer vitalistisch primitivisme. Vrije verzen die de lichamelijke en natuurlijke aspecten van het leven huldigen worden verweven met het geloof in de moderne vooruitgang. De dichters stonden onder de poëtische invloed van de Russische dichters Sergeï Yeseninen Vladimir Majakovski enerzijds en de Amerikaanse dichters Carl Sandburg en Edgar Lee Masters anderzijds.
In datzelfde jaar verschijnt de bundel Spökskepp (Spookschip) die sterk beïnvloed is door Rudyard Kiplings Seven Seas. Martinsons bundel wordt gekenmerkt door precieze observaties met extra nadruk op details, zodat het lijkt dat de dichter steeds ter plekke aanwezig is in zijn werk.

Heb je een kolentramp uit een orkaan zien komen

Heb je een kolentramp uit een orkaan zien komen –
de gieken geknakt, de relingen losgerukt,
kreunend, ingedeukt, bedrogen –
en de schipper helemaal hees?
Snuivend wordt hij aangelegd bij de zonnige kade,
uitgeput zijn wonden likkend,
terwijl de stoom in de ketels kwijnt.

De bundel Nomad (Nomade, 1931) geeft een mooie samenvatting van zijn levensfilosofie. De mens is een wereldnomade, die niet mag vastroesten. Voortdurend in beweging zijn en nieuwe indrukken opdoen, is het belangrijkste in een mensenleven.
Nadien

Na de slag bij Helgoland
en na de slag bij Utshima
loste de zee de lichamen op, als drijfhout.
Behandelde ze met haar geheime zuren.
Liet albatrossen hun ogen opeten.
en voerde ze met oplossende zouten
zachtjes terug naar de zee –
naar een scheppend oerwater uit het Cambrium
tot een nieuwe poging.

Voor Martinson is de natuur een eigen wezen. Dit komt sterk tot uiting in de vele personificaties die hij in zijn werk gebruikt. De ik-figuur verdwijnt naar de achtergrond ten voordele van de gepersonifieerde natuur, zoals in het gedicht hierboven sterk tot uiting komt. Dankzij zijn vernieuwende invloed op de Zweedse taal groeit Martinson uit tot de lieveling van de literaire wereld.
Als de Sovjet-Unie in 1939 Finland binnenvalt, neemt hij dienst bij de Zweedse Vrijwilligers om de Finnen bij te staan in de strijd tegen de vijand. Martinson was tegen elke vorm van dictatuur en onderdrukking – zowel Nazisme als Communisme. In de roman Verklighet till döds (Realiteit tot de dood, 1940) verzoent de schrijver zich met de Zweedse levenswijze. In het boek beschrijft hij de spanning tussen het Zweedse platteland en de stad en vormt zo een aanklacht tegen de sociale en technologische ontwikkelingen.

De dichter zal pas echt erkenning krijgen met de publicatie van zijn bundelPassad (Passaat) in 1945.


Strandgeruis

Iets zwarts en hards
grijpt in het gele.
Is het een speld die een haardos bijeenhoudt?
Nee, een half opgericht anker in het zand van Listers kust.

Er omheen voetsporen.
Ze lopen naar de zee.
Windstoten splijten je gemoed
de wind van de rozenkransheide en die van de oceaan.
Voor wie verlangt is de zonsondergang in het westen
een eigen westelijke reis van de zon in de avond.

Verlangend rekt het ik
tot een slingerend lint om de aard.
Verlangen komt van lang en van lengte.
Verlangen is dat wat verlengd wordt.
Waar ben je zelf
sinds de zee met je rondzwierf?

Martinson draagt deze bundel op aan Ingrid Lindcrantz die, na zijn scheiding van Moa in 1939, zijn tweede echtgenote wordt. Ze krijgen samen twee dochters. In deze bundel verschuift de kern van Martinsons nomadische bestaan. De effectieve zwerftocht door de wereld wordt een innerlijk dooltocht in de gevoelswereld. Elk antwoord roept op zijn beurt een nieuwe vraag op. In 1949 wordt hij als eerste auteur uit de arbeidersklasse verkozen tot lid van de Zweedse Academie. Enkele jaren later krijgt hij zelfs een eredoctoraat aangeboden aan de universiteit van Göteborg.

De technische vooruitgang is een doorn in het oog van deze natuurdichter. De naweeën van Hiroshima en de dreiging van een nucleaire oorlog zetten de dichter aan tot het schrijven van het werk Aniara, waarmee hij bekendheid buiten de landsgrenzen verwerft. In dit sciencefictionepos uit 1956 beschrijft hij de noodlottige ruimtereis van 8.000 vluchtelingen aan boord van een ruimteschip. In 103 zangen vertelt hij het relaas van mensen die de onleefbare aarde ontvluchten in de hoop op een betere toekomst op Mars. Door een bijna-botsing met de meteoor Hondo (toevallig of niet de naam van het eiland waarop Hiroshima ligt) wijkt het ruimteschip van zijn baan af en is gedoemd tot een bestaan in het onbekende. Het gegeven van dit epos werd door de Zweedse componist Karl-Birger Blomdahl tot een opera bewerkt. Spijtig genoeg wordt er in deze bloemlezing geen verdere aandacht besteed aan het werk.

In de jaren ’60 en ’70 verwijt de jongere generatie hem een gebrek aan politieke betrokkenheid en de toekenning van de Nobelprijs in 1974 wakkert het debat alleen maar aan. De lokale kranten betichten de Zweedse Academie van inteelt omdat zowel Martinson en Johnson lid zijn. Het komt Martinsons gezondheid niet ten goede. Hij geraakt in een depressie en, zwaar gedeprimeerd en verbitterd, onderneemt hij een zelfmoordpoging. Op 11 februari 1978 overlijdt hij aan zijn verwondingen in Gnesta, waar hij sinds zijn tweede huwelijk woonde.

De dichter was op zijn sterkst als hij zijn geliefde natuur voor zichzelf liet spreken. In deze liefde zag hij ook het conflict met de oprukkende technologie waardoor zijn poëzie op geen enkel moment aan actualiteitswaarde ingeboet heeft.

Tot slot …

Tot slot werd zomergroen donker en oud,
maar voor de val brak het plotseling af
tegen de sparrenschors en gaf zich goud
en vlammend over aan de storm en ’t graf.

Het was gedaan met de lampionnentijd.
De vlinder die ging sterven streek de zeilen.
Herfstwinden trokken dapper naar de strijd,
de branding knarsetandde bij zijn eiland.

Harry Martinson – Strandgeruis
Uitgeverij P, 2006; 96 blz.;
ISBN 90 77757 66 ; € 20,00

De bloemlezing bevat zowel de oorspronkelijke Zweedse gedichten als de Nederlandse vertaling van Anke van den Bremt.

De oorspronkelijke recensie verscheen op 25 mei 2007 bij Urbanmag. Ik heb de vrijheid genomen om om sommige passages te actualiseren.