We spreken af in een cafeetje niet ver van het Gentse KASK waar Sybren Vanoverberghe zijn Master of Arts in de Audiovisuele Kunsten behaalde. Door zijn drukke agenda lukte het niet om af te spreken in zijn atelier te Otegem. Een gepassioneerd verteller heeft met de nodige ondersteuning van sociale media geen echte ruimte nodig om zijn werk voor te stellen. Gedurende meer dan een uur springen we rond in tijd en ruimte.

Sybren begint met een bekentenis: het heeft niet veel gescheeld of ik had geen interview afgelegd met een kunstenaar maar met een archeoloog. De sporen van wat er achterblijft wanneer de mens vertrokken is, spreken hem aan. Ze vormen een schril contrast met het oorspronkelijke fotografische werk waarmee hij zijn eerste stappen in de fotografiewereld zette. Als zestienjarige legde hij het skatersmilieu op de gevoelige plaat vast en maakte daar kennis met andere kunstenaars en fotografen die zich in hetzelfde milieu bevonden. Zij moedigden hem aan om verder te gaan met fotografie. Sybren voegde de daad bij het woord en schreef zich in aan het KASK.
“Ik geraakte tijdens mijn studies gefascineerd door de verandering van een plek doorheen de tijd. Ik trok op reis, met mijn camera in de aanslag en kwam tot de vaststelling dat ik vaak naar bepaalde plekken terugkeerde. Het Madrileense Casa de Campo was wel zes keer onderwerp van mijn camerablik. Waarom? Wellicht door de poëtische inslag van de verandering die ik zag, fotografie als een documentatiemedium van een veranderende omgeving.”
De ringen van Saturnus
Een echte lezer zou hij zichzelf niet noemen, maar soms zijn er boeken die op zijn lens blijven kleven. De ringen van Saturnus van de Duitse auteur W.G. Sebald is een van die werken. “Misschien associeer ik mezelf wel met die man die een dunbevolkt Suffolk doorkruist en zich overgeeft aan filosofische bespiegelingen over de mensen en culturen die hem voorgingen.” Het boek vormt een voorbode op een van de kunstenaarsboeken die hij uitgaf. “In coronatijden werd mijn reisperimeter sterk beperkt tot het Gentse. Tijdens mijn wandeltochten in de kanaalzone legde ik de basis van wat mijn vierde fotoboek is geworden. In december 2021 verscheen Sandcastles and Rubbish bij Art Paper Editions. Structuren en texturen vormen een belangrijk onderdeel van mijn beelden. Als een archeoloog leg ik sporen vast van wat er achterblijft nadat de mens voorbijgetrokken is.
Annelies de Mey, mijn mentor op het KASK tijdens mijn masteropleiding, omschreef mijn werk als een referentie aan land art. Veel mensen kennen foto’s van de Spiral Jetty van Robert Smithson, maar hoeveel mensen hebben het iconische werk ooit met eigen ogen aanschouwd?

Het boeit me om plekken te tonen die niet altijd gelokaliseerd worden, ze worden eerder anoniem en inwisselbaar. Ik merk ook dat ik de laatste tijd verder ga in mijn werk. Niet alleen sluipen andere dragers zoals geplooid aluminium in mijn oeuvre, maar ik betrap me er ook op dat ik voorwerpen en artefacten die ik fotografeer meeneem om ze vervolgens tot een onderdeel van het werk te laten uitgroeien.”
Tegelijkertijd hoedt Sybren zich ervoor om te veel weg te geven in zijn fotografie. “Ik zonder veel af in
mijn werk, probeer weinig context te tonen en door het dwingende karakter ervan de beelden voor zichzelf te laten spreken.” Wat ook opvalt is de totale afwezigheid van de mens. Hij bevestigt dit en tegelijk wijst hij me erop dat de mens wel degelijk sterk aanwezig is, maar dan in de objecten die achterblijven. Ook al is fotografie een nog jonge kunstvorm door het documentaire karakter ervan, toch heeft het in zijn korte geschiedenis al een belangrijke rol gespeeld. Het is belangrijk om die geschiedenis en de valkuilen van het medium steeds te onderzoeken en kritisch te bekijken.

Fotografie is ook wat ik niet wil tonen
Tijd is een belangrijk gegeven in zijn werk. Ik werk zowel analoog als digitaal, het wisselt en is ook niet bindend. Ik wil die vrijheid blijven behouden. Voor het ene project is het logischer om analoog te werken dan voor het andere. Het is echter belangrijker om vertrekken vanuit een beeldenarchief dat ik doorheen de jaren opbouwde. Zo kan ik beelden laten rijpen en zelf kiezen wanneer ik met welk materiaal aan de slag ga. Mijn beelden vormen een eigen archief waaruit ik kan puren. Welke beelden breng ik samen? Welke volgorde hanteer ik? Op welk formaat? Wat wil ik niet tonen? En vooral… hoe wil ik het tonen?”
Kunstenaarsboeken. Het woord is gevallen. Niet boeken over kunst, die worden volgens hem meer dan
voldoende uitgegeven. Neen, hij bedoelt boeken waar de kunstenaar niet alleen de inhoud levert, maar ook aan de slag gaat met de vormgeving. Op die manier kan je je werk aan veel mensen tegelijk tonen. En bied je ze tegelijkertijd een context. “De meeste van mijn werken bestaan uit edities van twee tot drie en de laatste tijd werk ik steeds meer met unieke werken, dit deels door het procedé dat verandert. De boeken zijn voor mij even belangrijk als een tentoonstelling: ze zorgen ervoor dat vaak meer kan getoond worden, beelden die context scheppen. Je bouwt er als kunstenaar evenzeer je eigen ruimte mee op als tijdens een expositie. In mijn atelier kan ik werken met schaal en grotere formaten, ruimtelijk werk, enz. Binnen de bladspiegel van een kunstenaarsboek zijn deze gegevens minder van belang. Daar gaat het meer om de keuze van papier en ontwerp, materiaal voor de cover en de keuze voor binding van het boek. Het zijn twee ruimtes die men creëert, de ene zeker even interessant als de andere. Boeken zijn toegankelijk als medium en ik vind dit erg belangrijk.”

Een evolutie van tijd en plaats
Die Welt ist schön van Albert Renger-Patzsch. Lang moest Sybren niet nadenken over welke boeken hem inspireren. Het iconische kunstenaarsboek van Patzsch toont honderd foto’s, van verschillende onderwerpen van natuurbeelden, het opkomende industriële landschap tot de mens. Kortom, evolutie van tijd en plaats. Verder noemt hij verschillende andere inspiratiebronnen: Richard Long, Philipp Meuser, Robert Rauschenberg, Carly Steinbrunn, John Gossage, Katinka Bock maar evenzeer bevriende kunstenaars als Manor Grunewald en Thomas Vandenberghe.
Bij het afscheid vraag ik of hij constant op zoek is naar beelden. Hij bevestigt me dat hij heel geconcentreerd werkt en dat zijn deeltijdse baan ervoor zorgt dat hij niet te veel compromissen moet sluiten. Echter is hij niet alle dagen op zoek naar beelden; zijn zoektocht beperkt zich tot enkele maanden per jaar. De zoektocht naar inspiratie is echter onophoudelijk aan de gang. Bij het afscheid vertrouwt hij me toe dat hij nog even langsgaat bij de Herbert Foundation, om daar allicht nieuwe voeding te vinden voor zijn praktijk.
Dit interview verscheen eerder in Theartcouch #10.