Er kleeft een kat op mijn raam. Ze kan elk moment vertrekken, maar toch doet ze het niet. Ik lees haar voor de zoveelste keer wanneer ik de orchidee van enkele spaarzame druppels water voorzie.
CATWALK
Er lopen wegen door de stad die wij niet zien,
een plattegrond van lucht en pootjes.Ze zijn aangelegd waar wij niet komen:
schaduw onder gras, ritseling door struikgewas,acrobaten op het stratenplan van tuinmuren.
Er gaan geruchten door de stad die wij niet horen
van lome, jachtige wandelaars op dons.Soms, als de ene stad mij uit de slaap houdt,
lig ik hopeloos te luisteren naar de andere:hoe een lichter leven zich beweegt onder ons.
Het is het dertiende en laatste gedicht dat Bernard Dewulf achterlaat. Neen, ik moet eerlijk zijn, Dewulf heeft er veertien geschreven tijdens zijn Antwerpse stadsdichterschap, maar Nu de liefde zal pas vanaf dit jaar opgenomen worden in de Antwerpse trouwboekjes. De oude voorraad moet eerst opgebruikt worden. Antwerpenaars geen hart voor poëzie?
30 januari: Gedichtendag. De media zetten hun beste beentje voor om deze dag tot een hoogmis te maken van een literaire vorm die elk jaar aan populariteit wint ondanks het feit dat tegenstanders het genre met evenveel brio dood verklaren.
Om tien uur geeft Dewulf op het Schoon Verdiep (nvdr: het Antwerpse stadshuis) de poëtische fakkel door aan Stijn Vranken. De volgende twee jaar zal Stijn de zware taak hebben om in de voetsporen te treden van literaire kleppers als Lanoye, Moeyaert, Nasr, Van Leeuwen en Holvoet-Hanssen.
Na de officiële speeches door burgemeester De Wever en de schepen van cultuur Heylen neemt Bernard Dewulf het woord. Neen, zijn werk is nog niet gedaan. Zijn ‘trouwgedicht’ is weliswaar klaar, maar wacht nog op een uitgeputte voorraad trouwboekjes, alvorens gepubliceerd te worden. Zijn andere project op het Antwerpse Schoonselhof (het Vlaamse Père Lachaise) voor een poëzietraject met gedichten van overleden dichters die daar hun laatste rustplaats vonden, wordt ook in het voorjaar afgerond. Schepen van Cultuur Heylen dank de aftredende stadsdichter voor zijn werk de voorbije twee jaar en overhandigt het eerste exemplaar van de gelegenheidsbundel die de eigenschappen uit van Dewulfs stadsdichterschap uitdraagt: sober en elegant, zonder franje, zonder een woord te veel. (de ganse speech leest u hier)
Vranken is een podiumbeest dat geen blad voor de mond neemt. Vrankens state of the union bevat meer dan een verwijzing naar burgemeester De Wever en verweeft marsen op het stadhuis subtiel met Venetiaanse leeuwen. Tevens verwijst hij naar zijn opdracht om twaalf gedichten te schrijven op 2 jaar en het feit dat alle vorige stadsdichters dit aantal ruimschoots overschreden hebben. Alleen Tom Lanoye, die zelf beloofd had om zoveel gedichten te schrijven dat de Antwerpse papiervoorraad zou opgeraken, hield zich aan het correcte aantal. Vranken springt van het ene onderwerp op het andere, spitsvondig en met taalplezier.
Omdat het stadsdichterschap hem nogal laat in de schoot viel, was er geen tijd meer voor een eerste stadsgedicht. Daarom leest Vranken een van zijn vorige gedichten voor:
Ik heb geen idee wat het is…
maar het is vooral het licht dat we niet zien, dat nog
onderweg is naar wat we zullen zijn, of zelfs nog niet.Het is de lucht die ons vlees nog niet heeft omhelsd,
de adem die nu nog in de bomen broedt.Het is de stap die nog bang in dit been verborgen
gaat, niet weet waarom, laat staan waarheen.Het is de mond die nog niemand heeft geopend, de zin
die nog niet werd geproefd, omdat het nooithet woord is, maar telkens weer
waar het nog niet omheen past.
Na de plechtige ceremonie en ondertekening van het manifest door burgemeester, schepen en stadsdichter, is Vranken er klaar voor: gedurende twee jaar zal hij Antwerpen doorkruisen en voorzien van zijn poëzie.