Poëzierapport: Maud Vanhauwaert
Synesthesie is een relatief weinig voorkomende herseneigenschap waarbij zintuigen elkaars karakteristieken overnemen. Kleuren worden geluiden, geluiden krijgen smaak. Al jaren ken ik muziek toe aan dichters. Zo is Leonard Nolens voor mij onlosmakelijk verbonden met Wagner (al is het bij momenten alleen maar o.w.v. het bekende citaat van Rossini). Peter Holvoet-Hanssen is voor mij een experimentele John Cage die in zijn Roratorio de grenzen tussen woord en klank aftast. Jotie T’hooft weerklinkt op de achtergrond in samenzang met Jim Morrison, en Bart Stouten is Bach Stouten, vakwerk gevat in variaties.
wat mensen ooit vergaten: een geruit vestje
een fietssleutel, de belofte om nog een keer
langs te komen, mijn naamligt ook een geschubd zenuwachtig pootje
Met deze versregels opent haar debuut Ik ben mogelijk. Uit handen van haar redactrice ontvangt de dichteres op haar verjaardag (15 januari) het eerste exemplaar van haar bundel met de aanmoediging om snel met meer werk te komen, werk dat de belofte inhoudt om in de loop der jaren uit te groeien tot de betere poëzie van deze lage landen.
Keren we even terug naar de poëzie zelf. Wat opvalt is dat de dichteres geen behoefte heeft aan dichterlijke woorden, haar taal ligt heel dicht bij de spreektaal, en tegelijkertijd komt deze heel bevreemdend over. De combinatie van concrete (vestje, fietssleutel) en abstracte (de belofte, mijn naam) waarnemingen dwingt de lezer om de poëzie met de nodige aandacht te bekijken en beleven. Alles wat ooit vergeten is, is toch nog steeds aanwezig. De dichteres geeft zelfs duidelijk aan waar we alle vergeten herinneringen terug kunnen vinden en voegt er een luguber tintje aan toe. Een geschubd pootje. Waartoe behoort dit pootje, waar is de rest van het dier? Het pootje wordt omschreven als zenuwachtig, er zijn dus nog duidelijk reflexen aanwezig. Is het lichaamsdeel zo-even van een bibberend lichaam gescheiden, of moeten we het pootje als een pars pro toto beschouwen? Goede poëzie moet uitdagen: de lezer moet in de keuken van de dichter op zoek gaan naar de verschillende ingrediënten die gebruikt zijn om tot dit smaakpalet te komen.
Maud Vanhauwaert is in de eerste plaats een podiumdichteres. Met haar optreden op de avond van de presentatie tovert ze meer dan eens een spontane lach op de lippen van de aanwezigen.
een stad is ook maar verenigde straten
ze plakt met kauwgum aan elkaar
bakkers rollen deeg de dag in
een meeuw schijt zich uit tegen het raam
een vrouw verplaatst bloempotten
een man is in het buitenland
daar ben je internationaal
om vier uur klinkt de schoolbel polyfoon
in de winkels hangen meisjes in de rekken
stijve tepels tegen de reling van de autosnelweg
internet doet het weer niet meer
bussen rijden naar de parking
nergens uitgenodigd
bij het groot vuil op dinsdagavond is het warm
maar het is maandag en er liggen al zeventien
ballen op het dak
Vergelijk bovenstaand gedicht met:
onder de toneelvloer
authentiek
dit achttiende-eeuwse, houten
mechaniek
de marathonman in maanpak
mij maar wenken
lood in de schoen
ik steel je een zoen
de sniper de sniper
ik schop je een kind
zonder het voordoek neer te halen
(…)
Beide gedichten beginnen met een observatie. In het eerste gedicht wordt een stad herleid tot een met kauwgum samenvoegde hoeveelheid straten. Het tweede gedicht beschrijft een antieke toneelmechaniek. Beide observaties hebben geen enkele poëtische waarde, buiten het feit dat de zinnen over verschillende versregels uitgesmeerd werden.
In het tweede gedicht hebben de meeste woorden geen enkele afhankelijkheid van elkaar, in bepaalde recensies zou men al snel het woord interdependentie in de mond nemen omdat de recensenten nu eenmaal per letter betaald worden (deze zin is volledig op mijn kosten). Wat de woorden bindt zijn de klanken waaruit ze opgebouwd zijn: MArAthonMAn in MAanpAk- Mij Maar – schoen-zoen.En hoe zit het met deze taalspielereien in het eerste gedicht? DeeG de DaG, weer niet meer, tegen de reling , uitgenodigd vuil, ballen dak.
Wacht, edelachtbare leden van de commissie der scone letteren, ontneem me het woord nog niet. Dit pleidooi leidt wel degelijk naar een pointe. Staat u me toe om te zeggen dat het eerste gedicht terug te vinden is in de bundel Ik ben mogelijk van de voor u wellicht nog (ten onrechte) onbekende Maud Vanhauwaert. Het tweede gedicht is van de hand van Astrid Lampe, uit de bundel Spuit je ralkleur die in 2006 bekroond werd met de Ida Gerhardtpoëzieprijs. Conclusie: als in 2006 een bundel met dergelijke poëzie één van de belangrijkste Nederlandstalige poëzieprijzen mocht ontvangen, dan moet u zeker de naam Maud Vanhauwaert onthouden. Neen, ik ben geen familielid of deel ook niet in de opbrengsten van deze bundel. Poëzie is immers een bezigheid voor enkele fijne luiden (met dank aan Benno Barnard), en die krijgen dergelijke dichtbundels meestal cadeau. Dichters sterven zelden rijk, tenzij ze de lotto winnen.
Staat u me ook toe om de minpunten even aan te halen. Ten eerste de cover. Alleen in de linkerbovenhoek is er een spaarzame verwijzing naar dichter en uitgeverij. In een geel vierkant staat de titel ik ben mogelijk. De rest is maagdelijk wit: besparing, gebrek aan inspiratie of expliciete marketingtruc. Voor mij is het in ieder geval een gemiste kans. Hebben we eindelijk in de Lage Landen een dichter(es) die er eens niet uitziet alsof ze vijftien jaar lang opgesloten is geweest op Robbeneiland, en dan wordt deze troef niet uitgespeeld. (volgens mijn advocaat kan deze opmerking geen aanleiding geven tot processen 😉
Vervolgens mochten sommige gedichten best wat kritischer behandeld worden:
er liepen twee vrouwen in een straat
ze vonden elkaars schoenen lelijk
dat is het enige
dat ooit tussen hen is gebeurd
ze kruisten elkaar
keken naar elkaars schoenen
vonden die lelijk
Och, we zullen het gedicht maar bedekken met de mantel der liefde en zeggen dat zot Polleke bijna een eeuw geleden zich in Alpejagerslied aan gelijkaardig gedicht bezondigde:
Alpejagerslied
Voor E. du Perron
Een heer die de straat afdaalt / een heer die de straat opklimt / twee heren die dalen en klimmen / dat is de ene heer daalt / en de andere heer klimt / vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx / vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers / treffen zij elkaar / de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand / de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand / dan gaan de ene en de andere heer / de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende / de rechtse die daalt / de linkse die klimt / dan gaan beide heren / elk met zijn hoge hoed zijn eigen hoge hoed zijn bloedeigen hoge hoed / elkaar voorbij / vlak vóór de deur / van de winkel / (…)
Maud Vanhauwaert werd op de dag van haar debuut 27 jaar jong. Op haar palmares pronken reeds verschillende trofeeën die bewijzen dat ze op het podium haar vrouwtje kan staan. Mijn schrik bij het merendeel van deze soort dichters – no offence – is dat de voordracht sterk overheerst en de inhoud zelden het reciteren uit een woordenboek overstijgt.
ik ben vergeten hoe het voelt om als kikker geschminkt te zijn
hoe de verf in de zon opdroogt en kraakt als je lacht
hoe ik dan bang werd
omdat ik dacht dat ik plots in een heel oude kikker veranderde
(…)
ik ben eens vergeten mijn cavia uit de zon te halen en toen
ik terug in de tuin kwam lag hij daar, als een zwart geblakerd,
te hard gebakken stukje brood
ik ben vergeten wat ik toen dacht over de dood
(…)
ik ben vergeten waarom ik op een podium stond
waarom alle mensen dezelfde richting opkeken
en ik als enige, andersom
(…)
en hoe ik niet vergeet wat ik vergeten ben, meer nog
dat wat ik vergeten ben, daaraan denk ik nog het meest
zoals aan wat mij (sic) moeder bedoelde toen ik, nog zo dik als Afrika
en mijn cavia nog mals, haar vroeg waarom vergeten
geen ‘ge’ krijgt zoals geslapen, gegeten en gedanst
en zij toen, terwijl ze de strijk opplooide mompelde
alsof ze de woorden tussen mijn kleren schoof:
vergeten wordt nooit voltooid.
Ik buig hierbij nederig het hoofd en schrap alle vooroordelen die ik ooit had over slampoetry: performance en inhoud kunnen best hand in hand gaan. Met deze dichteres heeft België er in zijn huidige of toekomstige vorm (ik bedoel daarmee het land) een dichteres bij die nog van zich zal laten horen.
Recensent: Yves Joris
Ik ben mogelijk – Maud Vanhauwaert
Uitgeverij Querido, Amsterdam- Antwerpen, 2011
ISBN 9 789021 439310 – € 18.95
Deze recensie verscheen ook op Poëzierapport.